22730 |
standbeeld |
monument:
monymɛ.nt (Q251p Gemmenich)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
štapǝ (Q251p Gemmenich)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
19637 |
steenkool |
kolen:
koͅ:lə (Q251p Gemmenich, ...
Q251p Gemmenich)
|
steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
24251 |
steenuil |
steenuil:
steeül (Q251p Gemmenich)
|
uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21487 |
stempelen |
chomeren (<fr.):
Karte 422
chôm(i)eren (Q251p Gemmenich),
stempelen:
Karte 422.
stempel(e)n (Q251p Gemmenich)
|
stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen)
III-3-1
|
19308 |
stiekem |
stiekem:
steekem (Q251p Gemmenich)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stief (Q251p Gemmenich)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳi̯ (Q251p Gemmenich)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (Q251p Gemmenich)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33805 |
straal |
straal:
štrǭl (Q251p Gemmenich)
|
Veerkrachtig eeltweefsel, enigszins in de vorm van een pijlpunt (mnl. straal: pijl), dat de driehoekige ruimte van de achterrand van de steunsels van een paardehoef opvult. Tilt men de hoef op, moet er een goed ontwikkelde straal te zien zijn. Beginnend bij de bal van de voet en in één punt uitlopend naar de teen werkt de straal als een antislipmechanisme. Zie afbeelding 5. [JG 1a, 1b; N 8, 33 en 34]
I-9
|