17575 |
weerborstel |
foute kruin:
n fo krung (Q251p Gemmenich)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25110 |
weerlichtx |
weerlucht:
wèrelûêt (Q251p Gemmenich)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ:x (Q251p Gemmenich)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wei̯ (Q251p Gemmenich),
węi̯ (Q251p Gemmenich)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
(mv)
węi̯ǝ (Q251p Gemmenich)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (Q251p Gemmenich)
|
werken [RND]
III-3-1
|
24276 |
wielewaal |
goudmerel:
jootmäel (Q251p Gemmenich)
|
wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (Q251p Gemmenich)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
17667 |
wijsvinger |
zeigefinger (du.):
der zegefenger (Q251p Gemmenich)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24277 |
wilde eend |
wilde eend:
wel end (Q251p Gemmenich)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|