e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geeuwhonger geeuwhonger: gīhōŋər (Genk) geeuwhonger [ZND 01 (1922)] III-2-3
gegraven waterloop gracht: graxt (Genk), grāxt (Genk), sloot: sløǝt (Genk), talud: tɛli (Genk) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakt vlees: gehakt vlēs (Genk) gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht wol: wǫl (Genk) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: gehīmelte (Genk) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geheugen memorie: memoerie (Genk) memorie, geheugen III-1-4
gehucht gehucht: gehucht (Genk) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
geil, wellustig bretsig: breesetig (Genk), hoertig: hortig (Genk), piepelgek: piepelgek (Genk) geil, wellustig [N 10C (zj)] III-2-2
geit geit: gē.t (Genk), gēt (Genk), gēǝt (Genk), geitsje: gētskǝ (Genk) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitekot: gētǝkot (Genk), geitestal: gētǝ[stal] (Genk) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6