e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwaal kwaal: kwoal (Genk) Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)] III-1-2
kwade droes droes: drus (Genk) Kwade droes of malleus is een slepende ziekte die nog weinig voorkomt. Op het neusslijmvlies ontstaan knobbeltjes en wonden met opstaande randen die stervormige littekens achterlaten. De keelgangsspieren zijn gezwollen, met harde knobbelige, vastzittende verdikkingen. De dieren hebben koorts en vermageren. Meestal wordt tussen goedaardige en kwade droes geen onderscheid meer gemaakt; op vele plaatsen is kwade droes onbekend. [A 48A, 28a; N 8, 90a; N 52, 15a; monogr.] I-9
kwaken roepen: roepen (Genk) Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] II-6
kwakzalver charlatan (fr.): charlatang (Genk) Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)] III-1-2
kwalijk nemen het kwaad oppakken: ook materiaal znd 29, 19  kaud (opgepakt) (Genk), het kwalijk oppakken: ook materiaal znd 29, 19  koolik (opgepakt) (Genk) kwalijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
kwartel kwakkel: kwakkəl (Genk, ... ), kwartel: kwartel (Genk) kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
kwast, noest knook: knuǝk (Genk) Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.] II-12
kwastje aan een halsketting trosje: troskes oan de côlier (Genk) Gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 114 (2002)] III-1-3
kweek peem: peem(e) (Genk), pemen: pē.mə (Genk), pettem: petem (Genk), puim: pē.m (Genk), puimen: pē.mǝ (Genk) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)] I-5, III-4-3
kweepeer kweekpeer: kwikpeer (Genk), kweepeer: kwiepeer (Genk) [ZND 29 (1938)] I-7