e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk kuiken haantje: hęnkǝ (Genk) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk lam bokje: bękskǝ (Genk), weertje: wirkǝ (Genk) [L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.] I-12
mannelijk schaap bok: bok (Genk), ram: ram (Genk), schaapsbok: šobzbok (Genk), šōpsbok (Genk), weer: wēr (Genk), wīr (Genk), wīǝr (Genk) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hoen (Genk), hore (Genk), hūrn (Genk), hūərən (Genk), (2. Hoorn of horen (van hoornvee).)  hoere (Genk) 1. Duiver, doffer. || Doffer. [Goossens 1a (1955)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Een doffer (mannelijke duif). [ZND 01u (1924)] III-3-2
mannelijke eend eend: ēͅnd (Genk), haan: hō.n (Genk), wenderik: wènerik (Genk), wèènerik (Genk), wē̜.nǝrek (Genk), wē̜nǝrek (Genk), węnǝrek (Genk) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke eend, woerd eend: ēͅənd / ləwieləwieləwie (Genk) woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)] III-4-1
mannelijke gans haan: hō.n (Genk) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Genk), bǫk (Genk), bokje: bɛkskǝ (Genk), geitenbok: gē.tǝbok (Genk), gē̜tǝbok (Genk) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke kat, kater kater: kaoter (Genk) mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
mannenkleren manskleren: mansklēr (Genk) Mannenkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3