e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
redcel nooddop: nūt˱dop (Genk) Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50] II-6
redeneren raisonneren: Fr. raisonner  rezeneere (Genk) redeneren III-1-4
reeks, rij rij: rij (Genk) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
reep reep: n reep sjekload  reep (Genk) reep III-2-3
regelaar vervoer chef-transport: chef-transport (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]) De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830] II-5
regels rijbanden: ręjbān (Genk) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regen (alg.) regen: rèège(n) (Genk) regen III-4-4
regenen (alg.) regenen: (two. zu gut as zi.ekər datət zo̝) rɛ.gənə (Genk), (⁄t woas soe goed as sieëker datt⁄si) règĕne (Genk), rèègene (Genk) regenen || Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)] III-4-4
regenjas permable (<fr.): Fr. imperméable.  permeeabel (Genk), regenjas: rèègenjas (Genk) regenjas || regenmantel III-1-3
regenworm piering: pereŋ (Genk, ... ), piering (Genk, ... ), worm: waĕrrem (Genk) pier, aardworm [Willems (1885)] || pier, worm || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm [Willems (1885)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2