e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troef troef: een troevv (Genk), nen troef (Genk), troef (Genk, ... ), Kókke ès troehf.  troehf (Genk) 1. Troef. || met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
troeven troeven: troehve (Genk) Troeven. III-3-2
troffel troffel: trofǝl (Genk  [(meervoud: trofǝlǝ - trofǝln - trofǝls)]  ), truweel: tǝrwīl (Genk) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
troggewelf gehemelte: gǝhīmǝltǝ (Genk) Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.] II-9
trom trommel: NB trómmele: trommelen.  trómmel (Genk) Trommel. III-3-2
trommel trommel: een trŏemmel (Genk) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2
trommeltje trommeltje: truməlkə (Genk) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): opgǝlō.pǝ (Genk), ǫbgǝlōpǝ (Genk), ǫpgǝlōpǝ (Genk), ǫpgǝlōpǝn (Genk) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
trompet trompet: trompet (Genk), trómpèt (Genk) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Trompet. III-3-2
troosten; troost troost: troest (Genk), troosten: troeste (Genk) troost || troosten III-1-4