18309 |
broeksriem |
boksband:
bouksband (Q003p Genk),
broeksenriem:
ss. sub brók.
brókseriem (Q003p Genk)
|
broeksriem || buiksriem
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
revolvermaal:
revolvermāōÒl (Q003p Genk)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broeksenmaal:
ss. sub. moal.
bróksemoal (Q003p Genk),
broeksmaal:
brooksma͂ol (Q003p Genk)
|
broekzak || de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
brier (Q003p Genk),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brīēr (Q003p Genk)
|
broeder || broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
gerande hoorn:
gǝrɛŋdǝn hūǝ.rǝ (Q003p Genk)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
grommelèr (Q003p Genk),
grommelpot:
grommelpot (Q003p Genk)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
dop:
doͅp (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
zingende dop:
zingende dop (Q003p Genk)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
spring:
spręŋk (Q003p Genk)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
34342 |
bronstig |
breustig:
bręstex (Q003p Genk),
brīstex (Q003p Genk)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
steeg (stadig):
st˙īgex (Q003p Genk)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|