32933 |
bussel hooi |
bussel:
bęsǝl (Q003p Genk)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33131 |
bussel kort stro |
brookbussel:
brūǝ.gbɛsǝl (Q003p Genk),
bussel:
bɛsǝl (Q003p Genk)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bęsǝl (Q003p Genk),
schoof:
sxoǝf (Q003p Genk),
šō.f (Q003p Genk),
strooi:
strui̯ (Q003p Genk)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
buurmens:
būərmens (Q003p Genk),
gebuur:
`t es van men noonk, van ooz moeder, van ŏze geboer (Q003p Genk),
geboer (Q003p Genk),
gebōēr (Q003p Genk),
gebūr (Q003p Genk),
gəbōr (Q003p Genk),
gəbu.r (Q003p Genk),
gəbūər (Q003p Genk),
teͅs va mənə nonk, van ōzə gəbīər (Q003p Genk),
tɛs van mənə noͅnk, van mə mudər, van mənə gəbur (Q003p Genk)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
hè woent in de geboere (Q003p Genk),
hè woent in de gebōēre (Q003p Genk)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
men heeft voor kwaad spreken en kletsen over anderen nog een speciaal woord: baore binne
ichtere (Q003p Genk)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
gebuurvrouw:
geboervroo (Q003p Genk),
gebūrvrou (Q003p Genk)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22411 |
caleidoscoop |
buis om te kijken:
buis um te kieken (Q003p Genk),
kijkbuis:
Wij maakten van oud schrijfpapier een kijkbuis + spaarden de gekleurde zilverpapiertjes van bonbons en pralines.
(kiekbuis) (Q003p Genk)
|
een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
carambol (Q003p Genk)
|
het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte taan (Q003p Genk)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|