27733 |
front |
front:
front (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Het uiteinde of de zijde van de mijngang die in het gesteente of in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. Werkfront in het algemeen. [N 95, 10; N 95, 398; monogr.; Vwo 329]
II-5
|
20586 |
fruit bewaren |
mouteren:
ook: muiken, mûken, mooken, materen,meuteren
moeteren (Q003p Genk),
moutingen:
muiken, mûken, mooken, materen,meuteren, moeteren
moetingen (Q003p Genk),
muiken:
muiken, mûken, mooken, materen,meuteren, moeteren
muiken (Q003p Genk)
|
muiten of murwen (van vruchten gezegd)
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
snatselen:
snoatsele (Q003p Genk)
|
gulzig en hoorbaar eten van fruit
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
freet (Q003p Genk),
frēt (Q003p Genk)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
krotsje:
ook: kraets
kroats(ke) (Q003p Genk)
|
verschrompelde appel
I-7
|
24443 |
fruitworm |
steekworm:
stīəkwerəm (Q003p Genk)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
fuchsia:
-
fŏksia (Q003p Genk)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
30056 |
fundament |
fondatie:
fondāsi (Q003p Genk)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
voet:
vut (Q003p Genk)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten uitgraven:
fondamɛntǝ ø̜jt˲grāvǝ (Q003p Genk)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|