33532 |
gedroogde appel |
appelkiets:
kiets "klokhuis
appel(e)kiets (Q003p Genk)
|
appelringen, gedroogd
I-7
|
33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdrękt (Q003p Genk)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19046 |
geduld |
patintie:
Fr. patience
passiënsie (Q003p Genk),
pesjensie (Q003p Genk)
|
geduld
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braa (Q003p Genk),
gedwee:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ə gedwē kēͅnt (Q003p Genk),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gedwē (Q003p Genk)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gēͅl verf (Q003p Genk),
geelzucht:
gēͅlzecht (Q003p Genk)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
sent (Q003p Genk),
geen kloten waard:
geen klutən wɛrd (Q003p Genk),
klutə (Q003p Genk),
geen rode knab waard:
genə roͅtə knab wɛrd (Q003p Genk),
geen sik waard:
eè als in fr. père
gen sjiek weèrd (Q003p Genk)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
altijd maar gejaagd zijn:
hij is altijd maar gejaogd (Q003p Genk),
geen rust hebben:
he heet gein rust (Q003p Genk),
niet op zijn gemak zijn:
he is neet op zen gemaak (Q003p Genk)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (Q003p Genk)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vūrǝ (Q003p Genk)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gope (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
gopə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|