20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gīhōŋər (Q003p Genk)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (Q003p Genk),
grāxt (Q003p Genk),
sloot:
sløǝt (Q003p Genk),
talud:
tɛli (Q003p Genk)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt vlees:
gehakt vlēs (Q003p Genk)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
wol:
wǫl (Q003p Genk)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehīmelte (Q003p Genk)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
memorie:
memoerie (Q003p Genk)
|
memorie, geheugen
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (Q003p Genk)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
20461 |
geil, wellustig |
bretsig:
breesetig (Q003p Genk),
hoertig:
hortig (Q003p Genk),
piepelgek:
piepelgek (Q003p Genk)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
27539 |
geit |
geit:
gē.t (Q003p Genk),
gēt (Q003p Genk),
gēǝt (Q003p Genk),
geitsje:
gētskǝ (Q003p Genk)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitekot:
gētǝkot (Q003p Genk),
geitestal:
gētǝ[stal] (Q003p Genk)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|