e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goedaardige droes droes: drus (Genk) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vleeskoe prijskoe: pręi̯skǫu̯ (Genk) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goedheid goedigheid: goettighèd (Genk), goedigheids: goettighèds (Genk) goedheid III-1-4
goedkoopste rang in een schouwburg uil: op den uil (Genk) de goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot] [N 112 (2006)] III-3-2
goedzak goede, een -: ne goeië mins  goeië (Genk), sok: zok (Genk) goedaardig mens || goede III-1-4
gooien gooien: goeie (Genk, ... ), gujə (Genk), guəjə (Genk), smijten: smijte (Genk, ... ), smijten (Genk, ... ), smy(3)̄te (Genk), smɛ.itə (Genk) Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
gording worm: wē̜rm (Genk) Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.] II-9
goudvink goudvink: goodvènk (Genk) goudvink III-4-1
graaf graaf: nə groͅf (Genk) Graaf. [ZND 35 (1941)] III-3-1
graan maaien met de zeis afdoen: ā.f˱dū.n (Genk) Het afmaaien van het graan met de zeis. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en kaart 19 "graan maaien met zicht en zeis". De "maaien"-opgaven van vraag N 15, 15a uit die plaatsen waar in vraag 14 is opgegeven dat het graan er met de zicht werd gemaaid (zie kaart 19), moeten als twijfelachtig worden beschouwd; men maaide er immers met de zicht. Wellicht is de zegsman op een dwaalspoor gebracht omdat er eerst naar het maaien met de zeis en pas daarna naar het maaien met de zicht is gevraagd. Vergelijk het lemma ''gras (af)maaien'' (3.1.2) in aflevering I.3. [N 15, 15a; monogr.] I-4