e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverhok hoop: hō.p (Genk) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverbak: [haver]bák (Genk), haverkist: [haver]kest (Genk) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
hazelaar hazelstruik: hozelstrouk (Genk) hazelstruik [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazelnoot: hozelnoe-et (Genk), hazenoot: hoazenoeht (Genk) hazelnoot [ZND 26 (1937)] III-4-3
hecht van een mes handvat: hant˃vat (Genk) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] III-2-1
heen en weer draaien op en af draaien: op en oaf draë (Genk) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heen en weer schuiven op en af schuiven: op en oaf scheive (Genk) Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
heer heer: i.ər (Genk) heer [RND] III-3-1
heeroom heernonk: hiernònk (Genk) heeroom III-2-2
hees, schor hees: heesch (Genk), hes (Genk) hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2