25490 |
bakkerskrekel |
krekel:
krikǝl (Q003p Genk)
|
De huiskrekel die in de bakkerij veel voorkomt. Hij vertoeft graag bij de haard of de oven. [N 29, 101]
II-1
|
29842 |
bakkruiwagen |
plankenkruikar:
plaŋkǝkrǫu̯kār (Q003p Genk)
|
Kruiwagen met een vaste bak: twee vaste zijplanken, een hoofdbord en soms een vast achterschot. De bakkruiwagen is de eigenlijke opvolger van de scheienkruiwagen. Door de vervanging van de potstal door de stal op steen moest de mest veel vaker verwijderd worden (tot twee keer per dag tegenover twee keer per jaar). De scheienkruiwagen was hiervoor niet zo geschikt, omdat de mest tussen de scheien op de grond viel. Daarom zijn de boeren overgeschakeld op een kruiwagentype, dat oorspronkelijk alleen maar in de bouw gebruikt werd. Het gebied waarin dit kruiwagentype voorkomt overlapt bijgevolg volledig met dat van de scheienkruiwagen. Zie ook wld II, 8 onder het lemma bakkruiwagen. [N 18, 97c + add; N G, 51 + 52c; JG 1b; L 1a-m; L 1u, 139; L 16, 19a-b; A 14, 14a; A 42, b-e-f; monogr.]
I-13
|
33418 |
bakoven |
bakoven:
bakūǝvǝ (Q003p Genk),
bāqø̄vǝ (Q003p Genk),
oven:
hūǝvǝ (Q003p Genk)
|
De ingemetselde stookplaats in het bakhuis (of, als er geen apart bakhuis aanwezig is, onder de schouw) voor het bakken van brood. Vergelijk het lemma "broodoven" in Wld ii.1, pag. 68. De kaart is een gecombineerde woord- en klankkaart; er is ook in aangegeven in welke plaatsen de hypercorrectie aangeblazen h (of het vervangingsfoneem ervan zoals (g)u̯-) in het woord oven voorkomt. Daarmee is deze kaart en aanvulling op die van Grootaers 1942; zie de speciale bibliografie, wiens materiaal ook in de kaart is opgenomen. [N 5A, 25a; add. uit OB 2, 1]
I-6
|
25571 |
bakplank |
plank:
plank (Q003p Genk)
|
De plank of het deksel van de baktrog waarop men het deeg legt na bewerking in de trog en waarop verdere bewerkingen worden uitgevoerd. Een broodplank is een plank van circa anderhalve meter lang en ruim dertig centimeter breed, waarop het opgemaakte zwartbrood, meestal rond, werd gelegd om te rijzen en naar de oven of ..et bakkes" te dragen (Schelberg blz. 62). [N 29, 30a; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25603 |
baksel |
baksel:
bɛksǝl (Q003p Genk)
|
Hoeveelheid deeg die in één keer gebakken wordt. Het kan hier gaan om een grotere of kleinere hoeveelheid deeg. De hoeveelheid kan blijkens de opgaven een "moelde" (= baktrog), een pond (zie woordtype "pundel"), "voor één brood" zijn, of minder bepaald een "klomp", "kneedsel" enz. zijn. "malood" duidt op een hoeveelheid baksel, gemalen graan, dat in een bakzak naar de molen gaat. Ook Weyns (blz. 37) maakt melding van het gebruik van een bakzak. Op de vooravond van het bakken moest deze bakzak terug zijn van de molen: door het malen verkreeg het meel een zekere warmtegraad en moest afkoelen, voordat het in de baktrog ging. [L 32, 50; rnonogr.]
II-1
|
29808 |
baksteen |
brik:
brek (Q003p Genk),
brī̄k (Q003p Genk)
|
Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.]
II-8
|
25546 |
baktrog |
bakmoelde:
bakmult (Q003p Genk),
moel:
mul (Q003p Genk),
moelde:
muld (Q003p Genk),
mult (Q003p Genk),
mūlt (Q003p Genk)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
22827 |
bal |
bal:
bal (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
eene bal (Q003p Genk)
|
1. AN Bal. || Bal. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frekədɛlə (Q003p Genk),
frikkedel (Q003p Genk)
|
ballen van gehakt vlees, al dan niet met beschuit en kruiderijen vermengd [Goossens 1a (1955)] || frikadel
III-2-3
|
18605 |
balein |
balein:
bəleͅin (Q003p Genk)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|