32448 |
klompriem |
klompenriem:
klompǝrīm (Q003p Genk)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
32449 |
klompspijkertje |
halsnageltje:
hāsnē̜gǝlkǝ (Q003p Genk),
klompennageltje:
klompǝnē̜gǝlkǝ (Q003p Genk)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
23280 |
kloosterorde |
*reglement (<fr.):
streng reglement (Q003p Genk),
kloosterorde:
de kloosterorde (Q003p Genk)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19405 |
klopper, garde |
kwispel:
kwespəl (Q003p Genk),
om bloem bijeen te keren
kwi̞spəl (Q003p Genk)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)] || kwast uit ontschorste tenen van berkenhout voor de vaat of om dun deeg te mengen
III-2-1
|
18120 |
kloven |
kloven:
klovə (Q003p Genk)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22659 |
klucht |
boerenklucht:
boerekleucht (Q003p Genk)
|
een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
kluit:
kluiten (Q003p Genk)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (Q003p Genk)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabələ (Q003p Genk)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
19043 |
knap meisje |
pront wicht:
pront wècht (Q003p Genk)
|
knap meisje
III-1-4
|