e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klompriem klompenriem: klompǝrīm (Genk) Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.] II-12
klompspijkertje halsnageltje: hāsnē̜gǝlkǝ (Genk), klompennageltje: klompǝnē̜gǝlkǝ (Genk) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12
kloosterorde *reglement (<fr.): streng reglement (Genk), kloosterorde: de kloosterorde (Genk) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
klopper, garde kwispel: kwespəl (Genk), om bloem bijeen te keren  kwi̞spəl (Genk) bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)] || kwast uit ontschorste tenen van berkenhout voor de vaat of om dun deeg te mengen III-2-1
kloven kloven: klovə (Genk) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
klucht boerenklucht: boerekleucht (Genk) een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw] [N 112 (2006)] III-3-2
kluit kluit: kluiten (Genk) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kluit aarde klot: klǫt (Genk) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knabbelen knabbelen: knabələ (Genk) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knap meisje pront wicht: pront wècht (Genk) knap meisje III-1-4