20787 |
koken (intr.) |
koken:
kūəkə (Q003p Genk),
kôêkə (Q003p Genk)
|
koken [RND], [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
koehke (Q003p Genk)
|
koken
III-2-3
|
33888 |
kolder |
kolder:
kǫlǝr (Q003p Genk)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
28028 |
kolen, kool delven |
afbouwen:
afbouwen (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
kolen dabben:
kulǝ dabǝ (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei]),
kolen maken:
kolen maken (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Eisden]),
kolen uithalen:
kulǝ ūthālǝ (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale])
|
De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div]
II-5
|
27578 |
kolenbon |
kolenbon:
kolenbon (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale])
|
Kolenbon die de mijnwerker recht gaf op een bepaalde hoeveelheid kolen. In Q 1 was het gebruikelijk, dat deze bon door de mijnwerkers aan de mensen verder verkocht werd. [monogr.; N 95A, 5]
II-5
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
groujs (Q003p Genk)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
27718 |
kolenkraan |
kolengrue:
kolengrue (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
[N 95, 37]
II-5
|
27712 |
kolenlaadstation |
koolverlading:
koolverlading (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Het woordtype "kade" (Q 7) duidt op een punt waar kolen in schepen worden overgeladen en "bascule" (Q 7) op een laadpunt voor treinen. [N 95, 32]
II-5
|
19634 |
kolenschop |
panschup:
pansxøp (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
platte schup:
platǝ sxøp (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder]),
schoep:
šōp (Q003p Genk),
troffel:
trofəl (Q003p Genk),
troͅfəl (Q003p Genk)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)] || Schop, bestaande uit een korte steel met kruk en een betrekkelijk groot blad. Met dit type schop worden de losgemaakte kolen op de transportband of de schudgoot geschept. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 751 ("Hoe noemt u een platte schop?") en vraag N 95, 752 ("Hoe noemt u een panneschop?") is een aantal opgaven uit dit lemma mogelijkerwijs ook van toepassing op de steenschop. De composita waarvan het eerste lid verwijst naar een steenschop zijn bijeengeplaatst in het lemma Steenschop. [N 95, 752; N 95, 751; monogr.]
II-5, III-2-1
|