17573 |
kruin |
kruin:
kraun (Q003p Genk),
kroen (Q003p Genk),
krun (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
e krijs, twie krijzer (Q003p Genk),
ee krijs, twie krijzer (Q003p Genk),
kręi̯s (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
ə kreis, twi kreisə (Q003p Genk),
mik:
mek (Q003p Genk)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kry(3)̄sefix (Q003p Genk),
kruisbeeld:
krysbeeld (Q003p Genk)
|
Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
23245 |
kruisbeeld add. |
houten lieveheertje:
’n hōͅt lieven heerke (Q003p Genk)
|
Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
kroensel (Q003p Genk),
kroensels (Q003p Genk),
vleksterrenbeer:
flēͅksteͅrəbīər (Q003p Genk)
|
kruisbes [ZND 16 (1934)] || stekelbes
I-7
|
32798 |
kruiselings eggen |
kruisweegs [eggen]:
kręi̯.swē̜xs (Q003p Genk),
vierhoekig [eggen]:
vīrhokex (Q003p Genk)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|
28432 |
kruisen |
korfstekken kruisen:
kɛrfstɛkǝn kręjsǝn (Q003p Genk)
|
De spijlen op verschillende hoogtes kruisvormig in de korf steken. Het aanbrengen van spijlen in de bisschopskorf en zwanehals kan men alleen door middel van kruisspijlen. In andere gevallen brengt men ze aan om de korfdoek bol te spannen. [N 63, 7b]
II-6
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisprocessie (<lat.):
krɛ.isprəsesi (Q003p Genk),
krɛ.ispərsesi (Q003p Genk)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
28989 |
kruissteek |
kruissteek:
kruissteek (Q003p Genk)
|
Steek waarbij de draad kruislings komt te liggen. Volgens Van Dale (s.v. ø̄kruissteekø̄) gelijk aan de flanelsteek. Zie ook het lemma ɛflanelsteekɛ. Volgens informanten gebruikt men deze steek om de naad plat af te werken (L 163), voor de zoom van mantels of dikke stof (L 298a), om de zoom vast te zetten (L 299) en om iets vast te maken aan de binnenkant (K 353). Zie afb. 36.' [N 59, 64; N 62, 15c; N 62, 16a]
II-7
|
26823 |
kruiwagen |
kruikar:
krǫu̯kār (Q003p Genk),
kruiwagel:
krǫu̯wǭ.gǝl (Q003p Genk),
kruiwagen:
krøwǭgǝ (Q003p Genk),
krǫu̯wǭgǝ (Q003p Genk)
|
Kleine eenwielige kar met twee berries, waarmee hij door een mens voortgeduwd en soms ook getrokken wordt. Vaak is er op de berries een bak gemonteerd, waarvan de zijplanken soms afgenomen kunnen worden. Er bestaan echter ook kruiwagens zonder zijplanken en met enkel een hoge voorplank, waarbij de berries via scheien met elkaar verbonden zijn. Zie voor het onderscheid de lemmata bakkruiwagen, scheienkruiwagen en platte kruiwagen. De informant van P 214 merkt hierover op: een soort kruiwagens met planken bodem. Zijstukken kunnen naar believen opgezet of afgenomen worden". De kruiwagen wordt gebruikt voor het vervoer van kleine lasten, zoals bijvoorbeeld mest. Volgens de informant uit Q 77 werd de kruiwagen gebruikt "om allerlei materiaal (behalve cement, zand enz.) te vervoeren" Volgens de informant uit L 269 gebruikt men de kruiwagen wel om zand te vervoeren. De respondent uit L 377 vermeldt als mogelijke vrachten "zakken - ook ander goed (aardappelen, wortels, steenkolen)". Zie voor meer informatie ook de lemmata kruiwagen in wld II,4, in wld II, 8 en in wld II, 9 en steenkar in wld II, 8. [N 18, 97a; N G, 51; N 11, 28; RND, 129; Gwn 8, 1b; S 19; L 29, 4; L 16, 19a; L 1a-m; L 1u, 139; L 45, 14a; L B, 193; JG 1d; A 14, 14a; monogr.]
I-13
|