28276 |
lader |
chargeur:
chargeur (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Winterslag, Eisden])
|
De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666]
II-5
|
27854 |
lading |
lading:
lǭi̯eŋ (Q003p Genk)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
22562 |
lage kaart(en) |
ijgel kaart:
Eigel of voul koart.
eigel [koart} (Q003p Genk),
Sub eigel: Eigel of voul koart. Ook ijgel.
ijgel [koart} (Q003p Genk)
|
3. Minderwaardige kaart.
III-3-2
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
bereklauw:
bē̜ ̞rǝklō (Q003p Genk
[(drie poten)]
),
fornuis:
fǝrnās (Q003p Genk),
potstoof:
pǫtstōf (Q003p Genk)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
del:
dɛl (Q003p Genk),
zonk:
zōŋk (Q003p Genk)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
zure grond:
zurǝ grǫnt (Q003p Genk),
zūrǝ grǫnt (Q003p Genk)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18147 |
lam |
lam:
la.mp (Q003p Genk),
lam (Q003p Genk),
lamp (Q003p Genk),
laom (Q003p Genk),
lōm (Q003p Genk),
loͅ:m (Q003p Genk),
lammetje:
lɛmkǝ (Q003p Genk),
lɛmǝkǝ (Q003p Genk),
schaapje:
šepkǝ (Q003p Genk),
šø̄pkǝ (Q003p Genk),
šēpkǝ (Q003p Genk)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q003p Genk)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
28213 |
lampekabel |
lampekabel:
lampekabel (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257]
II-5
|