22750 |
lied, liedje |
lied:
lid (Q003p Genk),
lied (Q003p Genk),
lit (Q003p Genk),
liedje:
e liit(j)sje (Q003p Genk),
lid-eke (Q003p Genk),
lidsje (Q003p Genk),
liedsje (Q003p Genk),
litche (Q003p Genk),
litshe (Q003p Genk),
litsjə (Q003p Genk)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || Lied. [Willems (1885)] || Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND] || Liedje.
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
litshes (Q003p Genk)
|
Lied. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18881 |
liefkozen |
knuffelen:
knoufele (Q003p Genk),
knòffele (Q003p Genk)
|
knuffelen
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
dat liegst te (Q003p Genk),
liegen (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
līēge (Q003p Genk),
lîêge (Q003p Genk)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || liegen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
27466 |
lier |
treuil:
trø̜j (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797]
II-5
|
17647 |
lies |
lies:
lis (Q003p Genk),
liesje:
liskǝ (Q003p Genk),
velletje:
vɛlkǝ (Q003p Genk)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
livrōbīskə (Q003p Genk),
lievevrouwepulletje:
lie(ve)vropèlleke (Q003p Genk),
lievevrouwpulletje:
livropeͅləkə (Q003p Genk),
smoutbeestje:
smaatbieske (Q003p Genk)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)], [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
24568 |
lievevrouwebedstro |
lievevrouwen:
ook livroan "welriekend struikje, vermoedelijk verwant met olvbedstro
levroon (Q003p Genk)
|
lievevrouwebedstroo (zie aant.)
III-4-3
|
17816 |
liggen |
liggen:
legə (Q003p Genk),
ligge (Q003p Genk),
liggen (Q003p Genk)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
30144 |
liggende rollaag |
kleine koplaag:
klēn koplōx (Q003p Genk)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|