28608 |
loopdoek |
bijendoek:
bęjǝndōk (Q003p Genk)
|
Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.]
II-6
|
29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopsgat:
vals knoopsgat (Q003p Genk)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
bot:
bot (Q003p Genk),
scheut:
schoeët (Q003p Genk)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lo.pə (Q003p Genk),
loope (Q003p Genk),
loopen (Q003p Genk),
lope (Q003p Genk),
lopen (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
lopə (Q003p Genk)
|
lopen [ZND 25 (1937)], [ZND m] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wagǝlǝ (Q003p Genk)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
34008 |
losgetuigd leiden |
leiden:
lēǝ. (Q003p Genk)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
28253 |
losvloer |
plancher:
plancher (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
De plaats waar de mijnwagens uit de liftkooi worden gelost. Bij de hoofdschachten bevindt zich de losvloer in de schachttoren, bij blinde schachten is de mijngang die bij het bovenste gedeelte van de schacht uitloopt meteen de losvloer (Vanwonterghem pag. 187). [N 95, 691; monogr.; Vwo 484; Vwo 655; Vwo 767]
II-5
|
28128 |
loszittende gesteentebank |
losse steenspie:
losse steenspie (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder])
|
Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529]
II-5
|
22998 |
lot(je) van de loterij |
lot:
loeht (Q003p Genk),
loeët (Q003p Genk),
lotje:
lieëtshe (Q003p Genk)
|
Lot van loterij of van deling bij erfenis. || Lot. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22400 |
loten |
loten:
loeëten (Q003p Genk),
lotje wijzen:
lotje wijze (Q003p Genk)
|
het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren] [N 112 (2006)] || Loten. [Willems (1885)]
III-3-2
|