22793 |
met vuur spelen |
met vuur spelen:
gevaorlik met viēer te spiēĕle (Q003p Genk),
met vier spie-ele es gevaorlek (Q003p Genk)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
29920 |
metselaar |
metser:
mɛtsǝr (Q003p Genk)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (Q003p Genk)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metskoord:
mɛtskōrt (Q003p Genk)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nāt mākǝ (Q003p Genk)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
kiezel:
kīzǝl (Q003p Genk),
metszand:
mɛts˲zant (Q003p Genk),
scherp zand:
šɛrǝp ˲zant (Q003p Genk),
scherpe zand:
šɛrpǝ zant (Q003p Genk),
vette zand:
vɛtǝ zant (Q003p Genk),
zand:
zant (Q003p Genk),
zavel:
zōvǝl (Q003p Genk)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32088 |
meubelmaker |
meubelenmaker:
mībǝlǝmē̜kǝr (Q003p Genk)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
miəbəl (Q003p Genk)
|
meubel
III-2-1
|
21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
Pieteke, gèef madamm ins e choen henneke (Q003p Genk),
pīr geͅf mədam ɛns ə šun heͅŋtšə (Q003p Genk),
pīr, gēͅf mədam əs ə šuən heͅntšə (Q003p Genk)
|
Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middag (Q003p Genk),
middig (Q003p Genk),
noen:
noen (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
nŏĕn (Q003p Genk),
s achters:
sachteres (Q003p Genk),
⁄s achteres (Q003p Genk),
s namiddags:
snomiddigs (Q003p Genk),
s noens:
snoenes (Q003p Genk),
tachteren:
z.o. sachteres.
tachtere (Q003p Genk)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)] || s middags
III-4-4
|