24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
sjampeljong (Q003p Genk),
-
sjampeljóng (Q003p Genk),
eetbaar
šampinjoŋs (Q003p Genk),
paddestoel:
(mv.: pad\\stel)
padəstul (Q003p Genk),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (Q003p Genk),
zwam:
zwam (Q003p Genk)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] || zwam
III-4-3
|
18240 |
paillette |
paillette (fr.):
paljiêtten (Q003p Genk)
|
Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak slaag:
ə pak slēͅg (Q003p Genk)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
Zie ook afb.
kestim (Q003p Genk),
manskostuum:
manskostuum (Q003p Genk),
tenue (fr.):
tenie (Q003p Genk)
|
een herenkostuum [N 59 (1973)] || kostuum || tenue, pak
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
paling:
pooling (Q003p Genk),
pâling (Q003p Genk),
zeek:
zēēk (Q003p Genk)
|
aal [Willems (1885)] || paling [Willems (1885)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palmstruikje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmstrykske (Q003p Genk)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
28020 |
pand |
héve:
hēf (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
De strook steenkool in de lengterichting van de pijler die in één etmaal wordt gewonnen. Een pijler is verdeeld in drie panden die naast elkaar liggen volgens de lengte van de pijler. Ieder pand is ongeveer 1.50 m. breed en dus zo lang als de pijler. Het pand aan het front moet in één dienst ontkoold worden, het middenste draagt het vervoermiddel waarmee de ontgonnen kolen worden weggevoerd en het laatste wordt weer gevuld. Het pand dat ontkoold werd dient ''s anderendaags als vervoerpand enz... (Vanwonterghem pag. 168). In N 95, 379 werd gevraagd naar de dialectterm voor "pand". Uit de opmerkingen van de zegslieden uit Q 33 en Q 113 blijkt dat "pand" op respectievelijk de mijn Emma en de vier Oranje-Nassaumijnen ook werd gebruikt voor de hoeveelheid kool die één houwer moest delven. Daarom zijn deze opgaven ook opgenomen in het lemma Stuk. [N 95, 379; monogr.; Vwo 366; Vwo 580]
II-5
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pa.nt (Q003p Genk
[(vier tot vijf voren op natte grond - anders twaalf tot veertien voren)]
),
pān (Q003p Genk)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30283 |
paneel |
paneel:
pǝnīl (Q003p Genk)
|
Het min of meer rechthoekige, houten vlak dat door de stijlen en regels wordt omlijst. Zie ook afb. 170 en het lemma ɛpaneelɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 56, 130a; monogr.]
II-12
|
30223 |
panlatten |
panlatten:
panlatǝ (Q003p Genk)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|