28488 |
redcel |
nooddop:
nūt˱dop (Q003p Genk)
|
Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50]
II-6
|
19128 |
redeneren |
raisonneren:
Fr. raisonner
rezeneere (Q003p Genk)
|
redeneren
III-1-4
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (Q003p Genk)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
20961 |
reep |
reep:
n reep sjekload
reep (Q003p Genk)
|
reep
III-2-3
|
28312 |
regelaar vervoer |
chef-transport:
chef-transport (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830]
II-5
|
30179 |
regels |
rijbanden:
ręjbān (Q003p Genk)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
rèège(n) (Q003p Genk)
|
regen
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(two. zu gut as zi.ekər datət zo̝) rɛ.gənə (Q003p Genk),
(⁄t woas soe goed as sieëker datt⁄si) règĕne (Q003p Genk),
rèègene (Q003p Genk)
|
regenen || Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
permable (<fr.):
Fr. imperméable.
permeeabel (Q003p Genk),
regenjas:
rèègenjas (Q003p Genk)
|
regenjas || regenmantel
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
piering:
pereŋ (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
piering (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
worm:
waĕrrem (Q003p Genk)
|
pier, aardworm [Willems (1885)] || pier, worm || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm [Willems (1885)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|