33231 |
rode biet |
rode biet:
rui̯ bit (Q003p Genk),
rōi̯ bit (Q003p Genk)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
ropen:
ropə (Q003p Genk)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
24405 |
rode bosmier |
stekkenwagen:
stekəwōͅgə (Q003p Genk)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q003p Genk)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roje kūl (Q003p Genk),
roojə kul (Q003p Genk),
rui kil (Q003p Genk),
naast "rut mus" in de pot
ruie kul (Q003p Genk),
rood moes:
roed moes (Q003p Genk),
roedmoes (Q003p Genk),
roetmoes (Q003p Genk)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
rood jannetje:
roeijanneskes (Q003p Genk),
-
roeijanneskes (Q003p Genk)
|
sterappel || sterappels
I-7
|
24562 |
rododendron |
bosroos:
bosroehs (Q003p Genk)
|
rododendron
III-4-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
piep:
piep (Q003p Genk)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
lewie, lewie, lewie:
lǝwi, lǝwi, lǝwi (Q003p Genk)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
ganzen:
gāzǝn (Q003p Genk)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|