25043 |
schaduw, lommer |
killeschaai:
killesho:i (Q003p Genk),
ve zitte in ne kielesjoi (Q003p Genk),
ve zitten en de kielechōj (Q003p Genk),
ve zittə ən də kīləschōj (Q003p Genk),
ps. omgespeld volgens Frings!
də kilə⁄šōͅi̯ (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
schaai:
sjaoj (Q003p Genk)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
malète:
malɛt (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
malètetijd:
malètetijd (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
21092 |
schaften |
malète maken:
malète maken (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden, Zwartberg])
|
Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5
|
27683 |
schaftlokaal |
kantine:
kantine (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
refter:
rɛftǝr (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
tien-urenkant:
Kant boterham. [tien-urenkant, RK]
nu dn tinu.ərə`kant (Q003p Genk)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
tè⁄s ən šān (Q003p Genk)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šobsbūǝ.r (Q003p Genk)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šops[stal] (Q003p Genk),
schapekot:
schapekot (Q003p Genk)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
19900 |
scharnier |
geheng:
gǝhęŋ (Q003p Genk),
scharnier:
šǝrnīr (Q003p Genk)
|
Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.]
II-9
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q003p Genk),
plodderen:
pluǝrǝ (Q003p Genk),
scharren:
sxɛrǝn (Q003p Genk),
šarǝ (Q003p Genk)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|