22344 |
slee |
ijsstoel:
nen eistoel (Q003p Genk),
lange oe
nən eistoel (Q003p Genk),
slee:
een slee (Q003p Genk),
en slee (Q003p Genk),
slê (Q003p Genk)
|
Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Slede. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24552 |
sleedoorn |
slee:
slie (Q003p Genk),
1) plant; 2) sleeuw (van tanden sliehoag = sleedoornhaag
slie (Q003p Genk)
|
sleedoorn
III-4-3
|
24577 |
sleedoornhaag |
sleehaag:
sliehoag (Q003p Genk)
|
sleedoornhaag
III-4-3
|
28302 |
sleepbak, slede |
houtboot:
houtboot (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg])
|
Een op sporen glijdende slee of bak die wordt gebruikt voor het transport van lang materiaal. [monogr.; N 95, 329]
II-5
|
24551 |
sleepruim |
sliepeltje:
-
sliepəlkəs (Q003p Genk)
|
sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
22345 |
sleeën |
bet de slee varen:
be de slee vaore (Q003p Genk),
sleen:
sleeë (Q003p Genk)
|
met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slīpə (Q003p Genk),
slē.pǝ (Q003p Genk)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)]
I-2, III-1-2
|
30080 |
slepende muur |
naar binnen hangen:
nā benǝ háŋǝ (Q003p Genk)
|
Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.]
II-9
|
27223 |
sleper |
main d''oeuvre:
manø̄vǝr (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713]
II-5
|
27938 |
sleutel voor galerijraamklem |
carcansleutel:
carcansleutel (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Sleutel waarmee de klembeugels van Toussaint-Heintzmannondersteuningen worden aangedraaid. [N 95, 760 add.]
II-5
|