22393 |
troef |
troef:
een troevv (Q003p Genk),
nen troef (Q003p Genk),
troef (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
Kókke ès troehf.
troehf (Q003p Genk)
|
1. Troef. || met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Troef. [Willems (1885)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
22394 |
troeven |
troeven:
troehve (Q003p Genk)
|
Troeven.
III-3-2
|
29936 |
troffel |
troffel:
trofǝl (Q003p Genk
[(meervoud: trofǝlǝ - trofǝln - trofǝls)]
),
truweel:
tǝrwīl (Q003p Genk)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|
30123 |
troggewelf |
gehemelte:
gǝhīmǝltǝ (Q003p Genk)
|
Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.]
II-9
|
19982 |
trom |
trommel:
NB trómmele: trommelen.
trómmel (Q003p Genk)
|
Trommel.
III-3-2
|
23000 |
trommel |
trommel:
een trŏemmel (Q003p Genk)
|
Trommel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
truməlkə (Q003p Genk)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
opgǝlō.pǝ (Q003p Genk),
ǫbgǝlōpǝ (Q003p Genk),
ǫpgǝlōpǝ (Q003p Genk),
ǫpgǝlōpǝn (Q003p Genk)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
22672 |
trompet |
trompet:
trompet (Q003p Genk),
trómpèt (Q003p Genk)
|
het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Trompet.
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
troest (Q003p Genk),
troosten:
troeste (Q003p Genk)
|
troost || troosten
III-1-4
|