24260 |
uil |
koets:
koehts (Q003p Genk),
uil:
eil (Q003p Genk),
eĭl (Q003p Genk)
|
uil [Willems (1885)]
III-4-1
|
22874 |
uit (voetbal) |
uit:
ou.t (Q003p Genk)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
32722 |
uit de voor schieten |
uitvliegen:
ǫu̯.t˲vlī.gǝ (Q003p Genk)
|
Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b]
I-1
|
27569 |
uitbetaling van loon |
betaaldag:
betaaldag (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
ǫu̯tǝrē.nvǭ.rǝ (Q003p Genk)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
wind in de uier:
wind in de uier (Q003p Genk)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
goei kleére (Q003p Genk),
gui klēr (Q003p Genk)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] || Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
25568 |
uitgedroogd |
derf:
dɛrf (Q003p Genk)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
32225 |
uitgesleten, gezegd van de naafbus |
uitgelopen:
ǫw.t˲gǝlō.pǝ (Q003p Genk)
|
Door de wrijving van lunsschijf en achterschijf tegen de uiteinden van de naafbus, krijgt deze na langdurig gebruik te veel speling in de richting van de as en gaat het wiel waggelen. Men zegt dan dat de naafbus is uitgesleten. Zie ook de lemmata ɛlunsschijfɛ en ɛachterschijfɛ in wld II.11, pag. 135. Het slingeren van het karwiel als gevolg van een uitgesleten naafbus noemde men in Sint-Truiden (P 176): karslag (kē̜rslax).' [JG, 1a]
II-12
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ǫu̯tgǝtɛlt (Q003p Genk)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|