33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (Q003p Genk),
trog:
trūǝx (Q003p Genk)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vaesəlôvent (Q003p Genk),
vaslû.vət (Q003p Genk),
Vgl. vesteloovedgek: carnavalvierder (gemaskerd).
vestelooved (Q003p Genk)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)]
III-3-2
|
28055 |
vastlopen |
caleren:
kalērǝ (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819]
II-5
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vāt (Q003p Genk)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
faextə (Q003p Genk)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛxthō.n (Q003p Genk)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34266 |
vee |
beesten:
bistn (Q003p Genk),
bistǝ (Q003p Genk),
bīstǝ (Q003p Genk),
vee:
vi (Q003p Genk)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34270 |
veearts |
artist:
artest (Q003p Genk),
meester:
mē.stǝr (Q003p Genk),
veterinair:
vetrǝnē̜r (Q003p Genk),
vētǝrǝnē̜.r (Q003p Genk)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
18547 |
veel te wijde broek |
volendammer:
volendammer (Q003p Genk)
|
een veel te wijde broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
ven:
ven (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|