24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
zwŏalber (Q003p Genk),
zwalver:
zwelver (Q003p Genk),
zweͅ.ləvər (Q003p Genk),
zwalvertje:
zwèlver(ke) (Q003p Genk),
zwɛləvərkəs (Q003p Genk)
|
zwaluw [Willems (1885)] || zwaluw (mv.) [RND] || zwaluw, boerenzwaluw
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
būren (Q003p Genk)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]
I-6
|
20302 |
boertje |
boertje:
boerke (Q003p Genk)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
birkǝ (Q003p Genk),
burkǝ (Q003p Genk)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
17633 |
boezem |
balkon:
balkon (Q003p Genk),
boezem:
boezem (Q003p Genk)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoor (Q003p Genk)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
27955 |
bok |
calage:
kalāš (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Domaniale])
|
Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600]
II-5
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bèkkem (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
bokking || gerookte haring
III-2-3
|
24705 |
bolderik |
steekneusje:
stèèknèèske (Q003p Genk)
|
bolderik
III-4-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolut (Q003p Genk)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|