30014 |
verzopen mortel |
te kwak:
tǝ kwax (Q003p Genk)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
vɛspərs (Q003p Genk)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
gilet (Q003p Genk),
wambuisje:
wēͅĕməskə (Q003p Genk),
wémuske (Q003p Genk)
|
het vest [N 59 (1973)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
maaltje:
me͂elke (Q003p Genk)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
30928 |
veter |
schoenstaartel:
šūǝnstartǝl (Q003p Genk),
staartel:
startǝl (Q003p Genk)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
34071 |
vetkoe |
mestkoe:
mɛst[koe] (Q003p Genk)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
28543 |
vetvliegen |
kotsvol honing zitten:
%%men zegt%%
ǝt zet kǫtsvǫl huǝneŋ (Q003p Genk)
|
Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c]
II-6
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vętwē (Q003p Genk),
vɛtwē (Q003p Genk)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
vetweiden:
vɛtwēǝ (Q003p Genk)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
33756 |
veulen |
veulen:
vīǝ.lǝ (Q003p Genk)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|