22832 |
vieren |
vieren:
gəvî:rt (Q003p Genk),
vīeren (Q003p Genk)
|
gevierd [RND] || Vieren. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32765 |
vierhoekige eg |
vierkantige [eg]:
vī.rka.ntegǝ [eg] (Q003p Genk)
|
De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
30166 |
vierkante voegspijker |
vierkantig voegijzer:
vīrkɛntex ˲vux˱ęjzǝr (Q003p Genk)
|
Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.]
II-9
|
20574 |
vieruursboterham |
achteren:
korte maaltijd tussen het noenmaal en het avondeten Hèbder den achtere al gehad
achtere (Q003p Genk),
koffie, de -:
koͅffī (Q003p Genk),
koffiedrinken, het -:
koffiedränkən (Q003p Genk)
|
de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] || vieruurtje
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
e knepke (Q003p Genk),
e kneͅpkĕ (Q003p Genk),
knəpkə (Q003p Genk),
knɛpkə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
ə knepkə (Q003p Genk)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
e kwaortsje (Q003p Genk),
e kwoͅrtšĕ (Q003p Genk),
kwoͅərtjə (Q003p Genk),
kwörtekə (Q003p Genk),
ə kwōͅrtjə (Q003p Genk)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24386 |
vin |
rugvin:
rekvin (Q003p Genk),
staat:
stat (Q003p Genk)
|
rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vaĕnnen (Q003p Genk)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q003p Genk),
viŋər (Q003p Genk)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhut (Q003p Genk)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|