e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: boim (Genk), buim (mv.): beem, mv. van boom (Genk), mv,: beem (Genk) boom [RND] || boom, mv. III-4-3
boomgaard bogaard: bogert (Genk), bōgərt (Genk), buəgərt (Genk), fruitwei: freutwee (Genk), frēt[wei} (Genk), frêêtwé (Genk), frø̄t[wei} (Genk) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boompje wisselen boompje: boomke : ieder staat aan een boom behalve eentje die moet proberen een boom vast te krijgen. de rest probeert van boom te wisselen zonder dat ze hem kwijt geraken door degene in het midden (Genk) Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2
boomstronk boomkont: ps. boven de n moet nog een nasaleringsteken staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  bōmkən~t (Genk), boomstronk: boomstronk (Genk), stomp: stōp (Genk) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boomvruchten stelen afbengelen: aafbengele (Genk), afknuppelen: aafknuppele (Genk), gappen: gappe (Genk), pikken: pikke (Genk) boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)] III-3-2
boomwagen veer: veer (Genk) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bunǝ (Genk), boon: boen (Genk, ... ), bu:n (Genk), bun (Genk), boontjes: bi:nkəs (Genk) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boorhamer boorhamer: boorhamer (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Door perslucht aangedreven machine waarmee gaten in het gesteente kunnen worden geboord. De werking berust op een slaande en een draaiende beweging. Volgens Defoin en Vanwonterghem wordt de term "boorhamer" ook gebruikt voor de meer moderne versie van dit toestel: "Bij vroegere boorhamers onderging het boorijzer een stootsgewijs draaiende beweging. De thans gebruikte rotatieve boortoestellen waarbij het boorijzer ononderbroken zonder slagen draait, noemt men ook boorhamers" (Vanwonterghem pag. 72). [N 95, 809; monogr.; Vwo 159; Vwo 162] II-5
boorhamer met waterspoeling waterboorhamer: waterboorhamer (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Boorhamer met waterspoeling. Deze maakt het mogelijk om tijdens het boren via een holle boor water in het boorgat te spuiten. [N 95, 779; monogr.] II-5
boorkop kroon: kroon (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]) Het uiteinde van de boorstang dat voorzien is van een hardmetalen snede. De boorkop wordt op de boorstang geschroefd of gestoken of kan met de boorstang uit één stuk vervaardigd zijn, de zogeheten monobloc-boorstang. Voordeel van een losse boorkop was volgens een invuller uit Q 121 dat dan niet de gehele boor, die soms wel 3 m lang was, naar de bovengrond getransporteerd hoefde te worden. [N 95, 813; monogr.] II-5