id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28323 | wagenvervoer met slepers | sleepvervoer: sleepvervoer (Genk [(Winterslag / Waterschei)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Het verplaatsen van mijnwagens met behulp van slepers. [N 95, 704] II-5 |
25214 | wak in het ijs | koet: ps. alleen dit woord is bekend bij invuller. ə kūə.t (Genk) | gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] III-4-4 |
19475 | walmen | roken: rōkə (Genk) | roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)] III-2-1 |
18692 | wambuis | wambuisje: Zie ook afb. waemeske (Genk) | wambuis III-1-3 |
25525 | wan | wan: wa.n (Genk) | De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4 |
17929 | wandelen | wandelen: wa.ənələ (Genk), waanele (Genk), wāndələ (Genk) | wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)] III-1-2 |
18391 | wandelstok | gaanstok: goehnstek (Genk), wandelstok: waanelstek (Genk) | wandelstok III-1-3 |
24346 | wandluis | wandluis: wantlɛi̯s (Genk), fon. var. van "wandluis"niet overgenomen wandluis (Genk) | wandluis [ZND 34 (1940)] || wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)] III-4-2 |
17755 | wang | kaak: kokə (Genk), wang: wang (Genk), waŋə (Genk) | hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1 |
25674 | wanmolen | wanmolen: wanmīǝlǝ (Genk) | De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64] I-4 |