34026 |
wilde koe |
wilde koe:
wel [koe] (Q003p Genk)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wilde roos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wil rūs (Q003p Genk)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
koenjel:
H 227 sub bonenkruid
koenel (Q003p Genk)
|
tijm
III-4-3
|
34194 |
wilde zucht |
brand:
brand (Q003p Genk),
streng in de uier:
streng in de uier (Q003p Genk)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|
32859 |
wilde zuring |
zurkel:
zø̜rkǝl (Q003p Genk)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilg:
nə weləx (Q003p Genk)
|
de wilg [Lk 6 (1953)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketjəs (Q003p Genk),
poesje:
poeskes (Q003p Genk),
puskəs (Q003p Genk)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wijme:
wijm (Q003p Genk),
wilgt ?:
šun weləjt (Q003p Genk)
|
scheuten voor mandenmakers [Lk 6 (1953)] || teen v wilgenhout
III-4-3
|
17596 |
wimper |
plimp:
plimpe (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
wimper:
wimpərs (Q003p Genk)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|