25207 |
wind (alg.) |
wind:
weͅnd (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-4
|
29877 |
winddroog |
winddroog:
went˱drīx (Q003p Genk)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|
30488 |
windroeden |
windrissen:
węntruzǝ (Q003p Genk)
|
Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.]
II-9
|
30333 |
windwervels |
werveltjes:
kwęlvǝrkǝs (Q003p Genk)
|
IJzeren bevestigingsmiddel waarmee vensterluiken aan de buitenzijde van het huis in geopende stand tegen de muur vastgezet kunnen worden. Zie afb. 59. [N 55, 71; monogr.]
II-9
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
wę.nt˲zǫu̯kǝr (Q003p Genk)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
ne winkel openhâgen (Q003p Genk)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
winkel houden:
ne winkel openhâgen (Q003p Genk)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkǝlhok (Q003p Genk),
winkelhoak (Q003p Genk)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)]
II-9, III-1-3
|
21566 |
winkelkorf |
kabas:
kəbəs (Q003p Genk),
kalebas:
een kalbas (Q003p Genk),
korf:
⁄n kerf (Q003p Genk),
net:
e nèt (Q003p Genk)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)Ene (Q003p Genk),
waennen (Q003p Genk),
winnen (Q003p Genk),
wi̯nə (Q003p Genk),
wänne (Q003p Genk),
wènne (Q003p Genk),
wènne(n) (Q003p Genk)
|
1. Winnen. || III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)]
III-3-2
|