31622 |
winterbeslag |
winterbeslag:
we̜.ntǝrbǝslǭ.x (Q003p Genk)
|
De vier van stoten en kalkoenen voorziene hoefijzers van het paard samen. Zie ook de lemmata ɛscherp zettenɛ, ɛstootɛ en ɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a]
II-11
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wentərklēr (Q003p Genk)
|
Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkieninkske (Q003p Genk)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
28554 |
wintertros |
wintertros:
węntǝrtros (Q003p Genk)
|
De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a]
II-6
|
28636 |
wintervoedsel |
voederhoning voor de winter:
vujǝrhuǝneŋ vīǝ.r dǝ wę.ntǝr (Q003p Genk)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|
28637 |
wintervoerbak |
voederbak:
vujǝrbak (Q003p Genk)
|
Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.]
II-6
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pūtǝ (Q003p Genk),
wortelen:
wǫrtǝlǝ (Q003p Genk)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
/
wip (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q003p Genk,
Q003p Genk),
wip/ (Q003p Genk)
|
/ [SND (2006)] || 1. AN Wip. || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || wip [SND (2006)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wepnos (Q003p Genk),
wipneusje:
#NAME?
wepnɛske (Q003p Genk)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)] || neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (Q003p Genk),
wippe (Q003p Genk),
/
wippe (Q003p Genk)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || wippen [GTRP (1980-1995)] || Wippen [SND (2006)]
III-3-2
|