33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zǭlręx (Q003p Genk)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
19537 |
zachtharige bezem |
keerborstel:
kiərboͅrstəl (Q003p Genk)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30194 |
zadeldak |
spits dak:
spets˱ dǭk (Q003p Genk),
zadeldak:
zǭldǭk (Q003p Genk)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hǭmmę̄kǝr (Q003p Genk)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
31786 |
zagen |
zegen:
zē̜gǝ (Q003p Genk)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maol (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
tas:
tesch (Q003p Genk)
|
vestzak || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18526 |
zak met klep |
maal met klep:
mōāl met klap (Q003p Genk)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
maalneusdoek:
mōlnisdŏk (Q003p Genk),
maalplag:
moalplag (Q003p Genk)
|
Neusdoek. [ZND 05 (1924)] || zakdoek
III-1-3
|
18783 |
zakdoek: pochette |
stoefertje:
[Van Dale: stoefer -> stoefzakdoek, <gew.> pochet]
stófferke (Q003p Genk)
|
pronkzakdoekje
III-1-3
|
18234 |
zakhorloge |
raap:
roap (Q003p Genk)
|
Zakhorloge. Uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [uur, knol, raap] [N 114 (2002)]
III-1-3
|