18045 |
zweren, etteren |
kwaad worden:
die wont zal kaot wère (Q003p Genk),
zweren:
zwāēren (Q003p Genk)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛrm (Q003p Genk),
zwɛ̄.rǝm (Q003p Genk)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
zwerm:
zwērrem (Q003p Genk)
|
zwerm [Willems (1885)]
III-4-1
|
28489 |
zwermcel |
zwermdop:
zwɛrmdop (Q003p Genk)
|
Koninginnecel of moerdop die in de zwermtijd wordt bijgebouwd. De zwermcel heeft een dikke, ronde bodem. [N 63, 26c; N 63, 26b; N 63, 24c]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝn (Q003p Genk),
zwɛ̄rmǝ (Q003p Genk)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
28529 |
zwermlustig |
zwermlustig:
zwɛrmlestex (Q003p Genk)
|
Zwermlustig, gezegd van een volk dat graag en veel zwermt. [N 63, 39b]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
gaat zwermen:
geǝt zwermǝ (Q003p Genk)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
30066 |
zwiepingen |
planken:
plɛŋk (Q003p Genk)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|
26002 |
zwijmelen |
sukkelkloot:
segǝlklut (Q003p Genk)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
19301 |
zwoegen |
belsen:
bèlse (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
belsteren:
bèlstere (Q003p Genk),
bruken:
briehke (Q003p Genk),
charger (fr.):
sjèrge (Q003p Genk),
forken:
forke (Q003p Genk),
forkse (Q003p Genk),
moren:
moore (Q003p Genk),
travakken:
trafikke (Q003p Genk),
zich afmoren:
wederkerig ww.
oafmoore (Q003p Genk)
|
hard werken || hard zwoegen || overdreven hard werken, zich afsloven || zeer hard werken || zich uitsloven || zwaar werken || zwoegen, zwaar werken
III-1-4
|