33168 |
aardappelschil |
schil:
šęl (Q003p Genk)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
struik:
strǫu.k (Q003p Genk)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
elber:
elbər (Q003p Genk),
èlber (Q003p Genk),
ɛlbər (Q003p Genk)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]aardbei
I-7
|
18905 |
aarden |
aarden:
hèè kos do nie oare Jònges oare no hinne piehtere, vrolie no hin poat
oare (Q003p Genk)
|
aarden, gewennen
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ɛrdǝ pǫt (Q003p Genk),
stenen pot:
stēnǝ pǫt (Q003p Genk)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aarden potten:
ɛrdə poͅtə (Q003p Genk)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17653 |
aars |
kont:
kǫ.nt (Q003p Genk),
schijtkotje:
schijtkiehtsje (Q003p Genk)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
spleet:
spléét (Q003p Genk),
voor:
voor (Q003p Genk)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19283 |
aarzelen |
druppen:
drèppe (Q003p Genk)
|
aarzelen
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aozen (Q003p Genk),
koken ōs (Q003p Genk),
ōs (Q003p Genk),
šōppənōs (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
aast:
harten oost (Q003p Genk),
harten ōͅst (Q003p Genk),
ōͅste (Q003p Genk),
Sjèppenoos.
oos(t) (Q003p Genk)
|
Aas (kaartspel). || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|