28491 |
bruidsvlucht |
bruidsvlucht:
brǫwtsvløxt (Q003p Genk)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
28654 |
bruine honing |
donkere honing:
doŋkǝrǝ huǝneŋ (Q003p Genk)
|
Honing uit raten waar broed in heeft gezeten. De kleur is geen aanwijzing voor het al of niet slecht zijn van de honing. De kwaliteit wordt vooral bepaald door de manier van winnen. [N 63, 115c]
II-6
|
34138 |
brullen |
brullen:
brelǝ (Q003p Genk),
brølǝ (Q003p Genk),
brø̄lǝ (Q003p Genk)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brel (Q003p Genk)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brel (Q003p Genk),
brø̜l (Q003p Genk)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
strant:
strant (Q003p Genk)
|
vrijpostig [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19818 |
buffetkast |
glazenkast:
glōͅzəkas (Q003p Genk)
|
vitrinekast
III-2-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
bijs (Q003p Genk),
gads:
gads (Q003p Genk),
regenbui:
rēͅgənbij (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
schoer:
schōēr (Q003p Genk),
strats:
strats (Q003p Genk)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)] || buitje regen || korte, felle bui || regenbui [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
bauk (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
bouk (Q003p Genk),
boͅuk (Q003p Genk),
pens:
pɛ.ns (Q003p Genk)
|
buik [N 10b (1961)] || de buik [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (Q003p Genk),
peͅns (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
ton:
ton (Q003p Genk)
|
buik [N 10b (1961)] || buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] || de buik [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|