24537 |
dennenwortel |
hartwortel:
hartwoͅrtəl (Q003p Genk)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derling:
dɛrleŋ (Q003p Genk),
dɛ̄.rleŋ (Q003p Genk)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deegeniet (Q003p Genk),
deugeniet (Q003p Genk),
ook materiaal znd 23,4
deegeniet (Q003p Genk),
dievenkerskruid:
dievenkerskroud (Q003p Genk),
gaillard (fr.):
Fr. gaillard
galjaar (Q003p Genk),
kapoen:
Kapoen (Q003p Genk),
kwaad kind:
kaoi kind (Q003p Genk),
ondeugd:
ondeegd (Q003p Genk),
ondeugend kind:
ondeegend kent (Q003p Genk),
ondiegent kind (Q003p Genk),
(Fr. long)
ondə:gənd kEnd (Q003p Genk),
ondeugend wicht:
ondienig wicht (Q003p Genk),
onnut:
oneͅt (Q003p Genk),
onnēt (Q003p Genk),
onnutterik:
onnètterik (Q003p Genk),
onətərEk (Q003p Genk),
onnuttig jong:
onuttig junk (Q003p Genk),
prengel:
¯ne jònge prengel
prengel (Q003p Genk),
vlegel:
vliehgel (Q003p Genk)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, vlegel || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || vlegel, deugniet
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
een blets (Q003p Genk),
deuk:
nen doeëk (Q003p Genk),
nuts:
een nets (Q003p Genk),
een nu(n)ts (Q003p Genk),
vouw:
vā (Q003p Genk)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dīǝr (Q003p Genk)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
deurklink:
dīrklęŋk (Q003p Genk),
klink:
kle.ŋk (Q003p Genk),
klęŋk (Q003p Genk)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
schuurdeurtje:
širdīǝ.rkǝ (Q003p Genk),
schuurvenster:
šīrvenstǝr (Q003p Genk)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
hohsier (Q003p Genk),
uissier (Q003p Genk)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabolo (Q003p Genk)
|
Lievelingsspel 4. [SND (2006)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
dǝ šęi̯t hɛmǝ (Q003p Genk),
afgang:
oafgang (Q003p Genk)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|