17989 |
flets |
pips:
pips (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] || geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikflooje (L164p Gennep)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flūūm (L164p Gennep),
kwal:
WNT: kwal, 2): Fluim.
kwal (L164p Gennep)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
uitgooien:
ütgooie (L164p Gennep)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
smiespelen:
fluisteren
smiespele (L164p Gennep)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
fluweel (L164p Gennep)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
ribbelboks:
ribbelbóks (L164p Gennep)
|
ribfluwelen, corduroy broek
III-1-3
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
foonkələ (L164p Gennep)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
dreenkgèèld (L164p Gennep),
fooi:
fooi (L164p Gennep)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
lots:
loerts (L164p Gennep),
tut:
tut (L164p Gennep)
|
fopspeen
III-2-2
|