21315 |
gast |
gast:
gaast (L164p Gennep)
|
gast [SGV (1914)]
III-3-1
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
gat:
gàt (L164p Gennep)
|
gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33472 |
gat in een klein dakschild |
luchtgat:
løxt˲gat (L164p Gennep)
|
In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c]
I-6
|
25001 |
gat, opening |
opening:
oapening (L164p Gennep)
|
opening [SGV (1914)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
gaten:
goate (L164p Gennep)
|
gaten (mv) [SGV (1914)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gawdief (L164p Gennep)
|
gauwdief [SGV (1914)]
III-3-1
|
20742 |
gebakje |
taartje:
Syst. Eijkman
tārtjə (L164p Gennep)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelen in de pan:
Syst. Eijkman
eͅrpəl īn də pan (L164p Gennep),
braadaardappelen:
brōͅi̯eͅrpəl (L164p Gennep),
smoortjes:
smø̄rkə (L164p Gennep)
|
bakaardappelen, gebakken aardappelen || In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] || krielaardappel (in olie gebakken)
III-2-3
|
23476 |
gebeier |
gebeier:
gebeier (L164p Gennep)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30204 |
gebint |
gebint(e):
gǝbint (L164p Gennep)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|