24488 |
gele narcis |
morgenster:
mé.rgestèr (L164p Gennep),
paasbloem:
pôsbloem (L164p Gennep)
|
narcis
III-4-3
|
33239 |
gele voederwortel |
voerwortelen:
vōrwǫrtǝlǝ (L164p Gennep)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
lijken:
lĭekə (L164p Gennep),
lĭĕkə (L164p Gennep)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
gəlik sp"lə (L164p Gennep)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
geloof (L164p Gennep)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gleuve (L164p Gennep),
gleuven (L164p Gennep)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
donderen:
dóndərə (L164p Gennep),
hommelen:
hómmələ (L164p Gennep),
rommelen:
rómmelə (L164p Gennep)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
goed gaan:
gōēd gaon (L164p Gennep)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
gelukspiemel:
gelukspiemel (L164p Gennep)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekkelijk (L164p Gennep),
laatste twee e toonloos
gemĕkkelek (L164p Gennep),
makkelijk:
mèkkelək (L164p Gennep),
Vó.nde gïj ¯t rijeksaame ok zö mékkelek te haole
mékkelek (L164p Gennep),
op zijn gemak:
op zien gemak (L164p Gennep)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|