21319 |
getatewaal |
gehoerel:
vgl. Gennep Wb. (pag. 68): gehoerel, gebrabbel.
gehŏĕrrel (L164p Gennep)
|
getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemartel (L164p Gennep),
mar.: (geestelijk) getob om iets voor elkaar te krijgen
gemartel (L164p Gennep),
gesukkel:
gesukkel (L164p Gennep),
gevil:
gevil (L164p Gennep, ...
L164p Gennep)
|
gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətrouwdə vrouw (L164p Gennep)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getūugə (L164p Gennep),
speelknecht:
man
speulkné.cht (L164p Gennep),
spulkné.cht (L164p Gennep),
speelmeid:
vrouw
speulmè.jd (L164p Gennep),
spulmè.jd (L164p Gennep)
|
huwelijksgetuige || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuige zijn:
getūūgə zien (L164p Gennep)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (L164p Gennep)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21725 |
getuigenis |
getuigenis:
getūugənis (L164p Gennep)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33387 |
getuigkast |
gescheerkast:
gǝsxīrkāst (L164p Gennep)
|
Een kast, ook wel kist of bak, waarin het getuig van het paard (vooral het kostbare zadel en de haam) bewaard wordt. Op grote boerderijen (of bij welvarende mensen) is er wel eens een apart vertrek voor het getuig, maar dit komt slechts zelden voor. Een kast voor het paardetuig is onbekend in L 320a, 324, 330, 369, Q 113, 198b en 203b. Meestal hangt men het getuig aan haken of balkjes in de muur (K 278, L 271, 318, 322, 372, 413, 429a, P 107a, Q 4, 78, 111 en 193). In L 282 wordt het getuig op een ezel gelegd. Benamingen die niet een kast, kist of bak betreffen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigrek" (2.3.8). Zie ook dat lemma. [N 13, 81]
I-6
|
30181 |
gevak |
vak:
vak (L164p Gennep)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
ook wel tobias
gevangenis (L164p Gennep),
kast:
kāāst (L164p Gennep)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|