20778 |
groente |
groente:
gryntə (L164p Gennep),
WLD
grŭŭntə (L164p Gennep)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groen:
gruu.n (L164p Gennep),
groente:
WLD
grŭŭntə (L164p Gennep)
|
bladloof || De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
gruuntevrouw (L164p Gennep)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
21329 |
grof |
gortig:
hij maakt het te grof
gŏrtig (L164p Gennep),
grof:
grŏf (L164p Gennep)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
17547 |
grof gebouwd |
grof:
grof (L164p Gennep),
zwaar:
zwaor (L164p Gennep)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
molenpaard:
en meulepaert (L164p Gennep),
schommel:
en schoemel (L164p Gennep)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18300 |
groflinnen beenwindsel |
puttee (eng.):
Opm.: Ku.mt t woord "poetjes"van t Ingelse "puttees"?
poetjes (L164p Gennep)
|
beenwindsels voor soldaten
III-1-3
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
gehoogte:
gǝhø̜̄xt (L164p Gennep)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (L164p Gennep),
grond:
grōnt (L164p Gennep)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
drieklauw:
dręi̯klau̯ (L164p Gennep),
drietand:
drii̯tant (L164p Gennep),
krabber:
krabǝr (L164p Gennep),
krebber:
krębǝr (L164p Gennep)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|