e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grondwater grondwater: groond-waoter (Gennep) grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)] III-4-4
grondzeiler grondzeiler: grondzeiler (Gennep) Bovenkruier waarvan de zeilen alleen vanaf de begane grond kunnen worden bediend. Dit molentype is dus niet voorzien van een galerij of een molenberg. [N O, 32c] II-3
groot geploegd middendeel plak: plak (Gennep) Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a] I-1
groot in zijn soort jepper: jèpper (Gennep) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootmoeder groot, de -: gröt (Gennep), grootje: vocatif  grötje (Gennep), grootmoeder: grutmoeder (Gennep), grötmoeder (Gennep), gewoonlijk  grötmoeder (Gennep), zie gröt  grötmójjer (Gennep), grootmoet: grutmoet (Gennep), zie gröt  grötmoet (Gennep) grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootvader en grootmoeder: grutvoader en groatmoeder (Gennep) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: grötte (Gennep) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grootvader grootvad: grutvat (Gennep), grötfât (Gennep), grootvader: grutvoader (Gennep), grötvaoder (Gennep), Zie grötvât  grötvajjer (Gennep) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: groet (Gennep), groot (Gennep), ps. omgespeld volgens Frings!  grøͅt (Gennep) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote hoeveelheid, hoop berg: bèèrg (Gennep), hoop: hoop (Gennep), hopen (mv.): heel zelden hoope  heup (Gennep) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4