28154 |
handboor |
voorloper:
vø̜rlōpǝr (L164p Gennep)
|
Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b]
II-12
|
33305 |
handcultivator |
cultivator:
kyltivātor (L164p Gennep)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
hant˂duk (L164p Gennep),
hant˂dūk (L164p Gennep)
|
handdoek
III-2-1
|
21849 |
handel |
negotie (<fr.):
neegoosĭĕ (L164p Gennep)
|
het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21449 |
handelaar |
handelaar:
handelaar (L164p Gennep),
koopman:
koopman (L164p Gennep)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handelen:
hāāndələ (L164p Gennep),
hándelə (L164p Gennep)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
hèndjes (L164p Gennep),
polletjes:
poelekes (L164p Gennep)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikkes:
fikkes (L164p Gennep),
jatten:
jatte (L164p Gennep),
knoken:
knöök (L164p Gennep),
knurften:
knŏrfte (L164p Gennep),
poten:
peut (L164p Gennep)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
18906 |
handig |
handig:
cf. WNT V, p. 1974 s.v. "handig - in sommige tongvallen (....) hendig
hèndig (L164p Gennep),
Vat die kist mar ónder de ra.nd ân, da beurt héndiger Da kan ik héndig
héndig (L164p Gennep)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)] || handig, gemakkelijk
III-1-4
|
34566 |
handkar |
handkar:
hāntkar (L164p Gennep)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|